Toelichting op het programma van het concert zondagmiddag 7 oktober in de St. Christoforuskerk Schagen.
De Grande Pièce Symphonique is het meest omvangrijke orgelwerk van César Franck, in leven en werk organist van de Ste.- Clotilde in Parijs.
Een lange inleiding, gespeeld op de grondstemmen van het orgel, mondt uit in het hoofdthema van het werk, eerst in het pedaal gespeeld en vervolgens in de bovenstem.
Er volgt een doorwerking waarbij zich ook nieuwe thematiek aandient. Dit eerste deel sluit af in zachte kleuren in de lage ligging van het klavier.
Hierop volgt een Cantilène (Andante) dat in de toonsoort B groot prachtig contrasteert met de zojuist gehoorde inleiding in F# klein. De melodie wordt gespeeld met het Clarinet-register en gedragen door de tongwerken van het 3e klavier. Dan volgt een Allegro dat hier de rol inneemt van een symfonisch Scherzo. Onmiddellijk daarna wordt het Andante hernomen, maar nu met canonische fragmenten in een voix céleste registratie.
Voordat de uitbundige Finale losbreekt worden eerst alle elementen van het werk nog even, als ware het een improvisatie, gerecapituleerd.
Louis Vierne, organist van de Parijse Notre Dame en leerling van César Franck en Charles-Marie Widor, componeerde naast zes orgelsymfonieën vier bundels (door Vierne als Suite betiteld) met fantasiestukken, Pièces de Fantaisie. De eerste Suite schreef Vierne voor zijn in 1927 geplande Amerika reis en werd door hem uitgevoerd op het reusachtige orgel van het Wanamaker auditorium in New York. De vanmiddag gespeelde stukken komen uit de tweede Suite. De stukken hiervan werden opgedragen aan Amerikanen.
In de toelichting bij de Pièces de Fantaisie schrijft Vierne: “Ze zijn geschreven voor een orgel met drie manualen en pedaal, de uitvoeringsduur is drie tot vijf minuten. Ze zijn van gemiddelde moeilijkheidsgraad… “ Men moet deze gegevens ruim nemen aangezien de speelduur bij sommige stukken de vijf minuten ruim overschrijdt en de moeilijkheidsgraad vaak hoger dan gemiddeld ligt.
Clair de Lune (maanlicht) is een sfeerschildering die passende beelden oproept. De Toccata (bes klein) is meer dan een typisch Frans spectakelstuk. Marcel Dupré verwoordde over dit genre eens : “Het gevaar van een toccata is de monotonie”. Vierne omzeilt deze valkuil door naast de virtuoze hoofdgedachte een contrasterend lyrisch tweede thema te plaatsen. De Toccata van Louis Vierne behoort tot de beste stukken in dit genre!
Trois Hymnes van Marcel Dupré behoort tot zijn laatste werken. Het werk werd geschreven tussen 1962 en 1963. De stijl is sober en afwisselend maar zeker bij tijd en wijle virtuoos.
Olivier Messiaen noemde Marcel Dupré eens : “de Franz Liszt van het orgel”.
De belangrijkste gebedsuren van de dag waren de inspiratiebron bij het componeren van dit werk.
In Matines (Morgengebed) is geschreven als variatievorm. Op het fluit- en klarinetregister wordt een melodie gespeeld welke op uiterst sobere wijze wordt begeleid. Er volgen vijf betrekkelijk korte en deels zeer delicate variaties met zeer verschillende muzikale inhoud en kleuren. Vesper is meditatief van karakter terwijl het slotdeel, Laudes (Lofgezang), uitbundig is.
De vormgeving en stijl van dit werk is representatief voor Dupré’s late werken. In de registratie vinden we invloeden van het neo-klassieke orgel. Bij Vierne zijn die invloeden ook al te bespeuren (en vooral ook bij Charles Tournemire, Vierne’s studiegenoot, en zelfs al bij Charles-Marie Widor in zijn latere werken!); bij de latere generatie organisten (die grotendeels bij Dupré studeerde) zoals Jean Langlais, Jehan Alain, André Fleury, Gaston Litaize Jean-Jacques Grunenwald werd het neo-klassieke orgel de belangrijkste inspiratiebron en raakte het romantische Cavaillé-Coll-orgel uit de belangstelling.
Zaterdag 13 oktober geeft de organist van de St. Christoforuskerk een masterclass “Orgelmuziek uit de Romantiek”. Meer informatie is hier te lezen.